Het vormen van een stichting kan het landgoed in leven houden.
De keuze voor een stichting als eigenaar-beheerder van een landgoed heeft weliswaar vaak een negatieve aanleiding, maar een stichting biedt wel diverse voordelen. Met heldere afspraken kan de ‘dode hand’ misschien toch wel in leven blijven.
Mr. Jeroen van Wassenaer, redacteur De Landeigenaar
Er zijn veel redenen om een landgoed in een stichting onder te brengen. Niet zelden zijn dat familiale en financiële of fiscale erfopvolgingsproblemen. Men bleef kinderloos of het eigendom zou juist tussen alle kinderen versnipperd raken of in verre buitenlandse handen komen en zo qua beheer in gevaar komen. Of er zou vanwege de successie eerst een deel verkocht moeten worden.
Het kan ook zijn dat het rendement van het landgoed als bedrijf misschien niet meer toereikend was en dat de zak met geld opraakte, terwijl een hypotheek de raison niet meer en vogue was, en de personeels- en onderhoudslasten alsmaar stijgen.
Een molensteen om je nek
Als de financiële middelen niet langer toereikend zijn en men mede van derden afhankelijk raakt, is inbreng in een stichting een optie. De familie is dan verlost van de veelal ervaren druk om het allemaal zelf voor het nageslacht te moeten doen en nooit eens echt weg te kunnen en altijd maar weer te moeten ‘bedelen’ bij allerlei instanties en instellingen; dag en nacht ermee bezig zijn. Wil je dat met je leven? Willen je kinderen dat? Willen die daar wonen, in plaats van in een stad als Amsterdam of bij hun werk in de buurt?
Iedere beslissing op een landgoed geldt meteen voor bijvoorbeeld vijftig jaar, dus ook voor de kleinkinderen. Wat doe je hen daarmee aan? Kunnen en willen zij dat wel? Bij inbreng in een stichting heb je dat ‘geregeld’ en valt die molensteen van je nek.
Ook ben je dan af van de toch heel vaak sluimerende onvrede bij de niet geheel gelijkbedeelde kinderen, naar de anderen en naar de ouders.
Inbreng in een stichting
Een landgoed valt zelden of nooit helemaal onder de NSW, evenmin als een steunvermogen dat doet.
De Landeigenaar | september 2022
“Bij inbreng in een stichting (…) valt die molensteen van je nek.”
Dus moet je fiscaal afrekenen, tenzij het landgoed in een stichting wordt ingebracht. Die ervaart intussen zichzelf veelal als particulier eigenaar-beheerder.
Inbreng van het landgoed in een stichting heeft meer voordelen. Een stichting heeft bijvoorbeeld een veel betere positie voor het verkrijgen van vergunningen, subsidies, leningen en sponsoring, ook van familiefondsen. Men wil tenslotte niet de vakanties van de familie sponsoren, terwijl de stichting een louter maatschappelijk doel heeft. Dat helpt.
Een tweede voordeel is dat de bestuursleden vaak op basis van specifieke kwaliteiten zijn binnengehaald. Zij kunnen voor nieuwe impulsen zorgen, mede via een sterkere diversiteit en omdat zij het landgoed altijd op nummer één plaatsen en daarnaast geen eigen daarmee mogelijk concurrerende belangen hebben. Voorwaarde daarbij is wel dat het bestuur een helder en verreikend mandaat moet geven aan het uitvoerend bestuur, de directie of de rentmeester, zodat een slagvaardig beheer mogelijk is. Binnen de familie blijft adequaat handelen soms liggen.
Een derde voordeel van een stichting is dat je niet meer te maken hebt met talrijke aandeelhouders, die soms willen uittreden en dan gecompenseerd moeten worden.
Stichting is geen panacee
Een stichting heeft dus voordelen, maar is geen panacee voor ieder probleem. Wanneer bijvoorbeeld het geld van de stichting opraakt, is het ook voor een stichting al snel einde oefening. Dan dient zij op kostbare wijze geliquideerd te worden en de activa meestal aan een andere vergelijkbare partij overgedragen te worden, die nog verder van de familie afstaat.
Daarnaast leiden de uitkeringsverboden de starheid van het format er soms toe dat al na enkele generaties zaken verkeerd lopen en onenigheden ontstaan.
Een stichting is ook maar zo goed als haar bestuur is. Zodra de bestuurders niet meer afkomstig zijn van families met soortgelijk bezit, kan een meer ambtelijke benadering ontstaan, met eindeloze checklists en een rigide opstelling, waarin het bezit toch meer als openbaar in plaats van particulier bezit wordt gezien, onder andere vanwege de subsidiestroom.
Verlies van motivatie
Een ander belangrijk nadeel van inbreng in een stichting is het kwijtraken van het emotionele gevoel van eigenaarschap bij de familie. De betrokkenheid komt onder spanning te staan, zeker bij latere generaties. De familie is dan mogelijk niet meer voldoende gemotiveerd om al haar tijd te steken in het beheren en onderhouden van het familiebezit, nu het niet van henzelf is, maar in de ‘dode hand’.
De motivatie kan ook verdwijnen indien de bestuursstructuur niet gunstig uitpakt voor de aangewezen familie-opvolger, bijvoorbeeld omdat er te veel meepraters en -kijkers zijn. Ook de zakelijke en meer vrijblijvende opstelling naar de familie kan een motivatieverlies bewerkstelligen.
Het kan zijn dat de familie eerder wordt gezien als noodzakelijk kwaad dan als icoon en positieve hulp, soms zelfs ook door de uitvoerende directie of hef personeel, met hun eigen taken en ver- antwoordeljkheden. Dat is ook voor de stichting
groot verlies. De familie is immers vaak het boe9- beeld en als levend erfgoed deel van het land9oed, zij werkt er vaak zonder vergoedin9 onmisbaar op en is ambassadeur voor het ensemble.
Goede afspraken maken
Hoe kom je als stichting tegemoet aan dit bezwaar? Allereerst door de familie erbij betrokken te houden, of weer opnieuw erbij te betrekken. Dat kan geen vrijblijvende relatie zijn. Deze dient geschraagd te worden en duurzaam te zijn.
Een goede relatie met de familie is ook nodig om voor het landgoed belangrijke zaken die wel in de familie zijn gebleven in de blijvende nabijheid van het landgoed te houden. Denk aan portretten, overige inboedel, archieven en aangrenzende land. De stichting moet de positie van de familie ook naar personeel en derden actief en ongevraagd steunen.
Dat kan bereikt worden door tussen het stichtingsbestuur en de familie glasheldere afspraken te maken over alle zaken die beide aangaan en deze heel nauwgezet en zo volledig mogelijk vast te leggen. Voorbeelden hiervan zijn bewoning en gebruik van het huis of delen ervan. Naast het recht om er te wonen is er misschien ook omgekeerd de plicht er te wonen in geval het niet als weekend- en vakantieverblijf gebruikt wordt of mag worden. Andere voorbeelden waarover goede afspraken nodig zijn, zijn de vaak museale inboedel, het land en de jachtrechten, wie wel en wie niet tot de familie behoort en hoe de familie onderling, of de stichting, uitmaakt wie er wel en wie niet ook in de verdere toekomst, aan deze relatie met het landgoed kunnen deelnemen.
Door deze ‘gebruiksrechten’ gelden, zeker indien de stichting een ANBI is, de daarbij behorende beperkingen die een publieke en algemeen maatschappelijk doel nastrevende stichting moet stellen aan particuliere ‘bevoordeling’. Ook dient helder te zijn wie de eventuele gebruikskosten betaalt, inclusief de verzekeringspremies.
Het is ook belangrijk om goed te regelen of de familie in het bestuur van de stichting zitting mag nemen, bijvoorbeeld met een kwaliteitszetel, en zo ja, met of zonder stemrecht. Welke zijn de voor een dergelijke benoeming aan te houden criteria, en wie houdt die aan? De meerderheid van het bestuur? Hetzelfde geldt voor de familie als voor een eventueel aan te stellen directie, rapporterend aan het stichtingsbestuur.
Het is voor allen een goede zaak om de afspraken, alsook hoe en wanneer deze eventueel terzijde kunnen worden gesteld, goed en formeel vast te leggen. Ook omdat een opvolgend bestuur er weer anders tegenaan kan kijken en dan sterk op de vastgelegde afspraken vaart. Het is geen prettige en eenvoudige klus om alles formeel vast te leggen, maar het is wel heel belangrijk. Want de ‘dode hand’ kan met heldere afspraken misschien toch wel in leven blijven.
De redactie bedankt alle betrokkenen die hebben meegewerkt aan dit artikel met hun visies op landgoedeigendom.