Ik verwijs naar het eerdere blog over bestuurdersaansprakelijkheid in de aanloop naar een verwachte uitspraak van de Hoge Raad en sluit daar inhoudelijk met het navolgende op aan:
Op 30 maart j.l. deed de Hoge Raad inderdaad uitspraak in de reeds genoemde zaak over dit onderwerp. Dit arrest zal de wetenschappelijke pennen om de volgende redenen wel in beweging brengen.
Het arrest bevestigt eerst de bestaande leer, inhoudende dat het beginsel van collectieve verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken en de invloed van een eventuele taakverdeling binnen het bestuur, anders dan voor interne aansprakelijkheid, niet tot externe bestuurdersaansprakelijkheid kunnen leiden.
Daarvoor blijft (uitsluitend) voorwaarde, dat deze “andere dan de handelende bestuurder” een persoonlijk en ernstig verwijt gemaakt moet kunnen worden. Het aannemen van externe aansprakelijkheid zonder persoonlijk en ernstig verwijtbaar handelen of bij slechts een vermoeden daarvan, is niet mogelijk.
De Hoge Raad heeft nu bepaald, dat ook een afzwakking (of inkleuring) van dat beginsel- door de voor interne aansprakelijkheid geldende criteria minstens mee te wegen-, door haar niet wordt gesanctioneerd: voor toerekening blijft een individueel persoonlijk verwijt nodig en dat volgt niet q.q. uit de collectieve verantwoordelijkheid.
Dit nu geldt zelfs, blijkens het onderhavig arrest, als een vennootschap wettelijke voorschriften ter bescherming van het beleggend publiek schendt. Zelfs als de betreffende bestuurder een trustbedrijf betreft, geldt deze persoonlijk-verwijt-toets.
Wikipedia omschrijft de gevolgen van collectieve verantwoordelijkheid als volgt:
Het bestuur wordt altijd gezien als een college, en draagt dan ook collegiale verantwoordelijkheid. Een bestuurder ontkomt hier niet aan met het argument dat de aansprakelijkheid voortvloeit uit een fout die door een andere bestuurder gemaakt werd, of die onder een terrein viel waar hij zich niet mee bezighield. “Je stond erbij en je keek ernaar” is al voldoende…. Op deze regel wordt geen uitzondering gemaakt voor ‘papieren’ bestuurders, stromannen, trustkantoren en personen die ‘als vriendendienst’ bestuurder zijn. Bestuurder is bestuurder. Ook het argument dat de werkelijke beslissing bij een moedermaatschappij, holding, centrale concernleiding of uiteindelijk beleidsbepaler elders in het concern gemaakt is doet niet ter zake: de bestuurder zijn naam staat eronder.
Het is voor de lezer daarvan nu van extra belang te beseffen, dat dit voor derden (externen) helemaal niet geldt.
Wat betekent deze uitspraak nu wél inzake externe aansprakelijkheid voor die “andere dan handelende bestuurder” ?
- Dat een (niet-handelend) bestuurder van externe aansprakelijkheid verschoond blijft, zolang deze, bijvoorbeeld via een taakverdeling, niet de gewraakte taak toebedeeld krijgt en niet aantoonbaar en persoonlijk verwijtbaar tekortschiet in het toezichthouden op de handelend bestuurder.
- Dat hij dus niet automatisch aansprakelijk is bij onbehoorlijke taakvervulling door een handelend bestuurder.
- Dat een dergelijke bestuurder via een ( al dan niet: uitgekiende) taakverdeling en passieve opstelling zich van aansprakelijkheidsrisico’s kan vrij laten schrijven.
Het is dus niet, zoals voor interne aansprakelijkheid het geval is: ”to be or not to be”. Veeleer is nu sprake van: “What’s in a name?” Je bent en je heet bestuurder, maar daarmee ben je nog niet mede- verantwoordelijk naar derden.
Voordeel is wel, dat hiermee wordt gestimuleerd dat bestuurders meer risico’s durven te (laten) nemen bij het ondernemen…